Door G. Kouwenhoven, streekarchivaris.
 

MIDDELEEUWEN

Hattem ligt op het uiterste noordelijke puntje van de Veluwe, waar een zandrug vanaf de heuvels tot aan de IJssel raakt. Hier ontstond een nederzetting waarvan de bewoners de Hattemer Enk voor de landbouw gebruikten en gemeenschappelijk het Hattemer Holt beheerden. De oudste vermelding van Hattem dateert uit de negende eeuw. De kern van Hattems oudste nederzetting lag destijds ruim een kilometer oostelijker dan de huidige stadskern, namelijk op de Gaedsberg, aan een binnenwater thans de Waa genaamd. Op deze hoge plek, vlak bij het water, stond Hattems kerkje tevens dicht bij de akkers op de Enk die daar direkt ten Noordwesten lagen. In 1176 werd Hattem een zelfstandig kerspel. Voordien hoorde het, evenals Heerde, Veessen, Vorchten, Oene en Vaassen tot het kerspel Epe. De afsplitsing was nodig geworden door de grote bevolkingsgroei. Tot zover week de ontwikkeling waarschijnlijk niet veel af van vergelijkbare dorpen aan de rand van de hoge Veluwe zoals Epe en Heerde.

Ongeveer in diezelfde tijd van kerkelijke verzelfstandiging, is de kern van Hattem verhuisd naar de plaats van het huidige oude stadje, waar men op een kleine natuurlijke hoogte aan de bouw van de Grote Kerk aan de Markt is begonnen. Vermoedelijk was de aanleiding voor deze verplaatsing het feit dat men dichter bij de IJssel wilde wonen. Hieruit blijkt, dat in ieder geval een deel van de Hattemers meer op de rivier dan op de akkerbouw op de Enk was gericht. Dit kan op koopmanschap wijzen, maar ook op riviervisserij en zelfs op veeteelt op de weiden in de buurt van de rivier. De oude kerk op de Gaedsberg en het kerkhof er omheen raakten snel in onbruik, maar niet in vergetelheid, want men bleef voor het kerkhof zorg dragen.

In 1299 kreeg Hattem van graaf Reinald I stadsrechten en sindsdien konden de burgers zelf onderling recht spreken en een beschermende stadsmuur met poorten en torens bouwen. De graaf was bezig zijn nog maar kort geleden terugverworven territorium weer op orde te brengen en een hem goedgezinde stad aan de uiterste noordgrens daarvan paste in dat stramien. Hij stichtte toen te Hattem ook een gasthuis voor armenondersteuning door zijn broederschap en droeg aan die broederschap (naar later zou blijken de Johaniters) toen ook op de verzorging voor zich en zijn gevolg als hij in Hattem verkeerde. Het hof had immers nog geen vaste residentie, maar reisde rond en verbleef achtereenvolgens op diverse plaatsen in het graafschap. Enige jaren later, in 1307, werd dezelfde regeling, echter minder hoogdravend, nog eens herhaald. Niets wijst er verder op dat het Johaniter gasthuis in Hattem na Reinalds dood een blijvertje is geweest.

Diverse voorrechten werden verkregen van hogerhand. In 1340 kreeg Hattem het recht uit te wateren achter langs Zalk. De polder Hattem was een feit. Wel zou het tot begin 15de eeuw duren vooraleer de afwatering via de Uitvliet tot achter Zalk goed zou zijn geregeld. De pastoor van Katen, toen nog een echt kerkdorp, lag nogal dwars. Een ander voorrecht was het door Eleonora in 1346 aan de Hattemers geschonken Veen voor gemeenschappelijk gebruik. Van de bisschop werd in 1350 toestemming verkregen om het Heilige Geestgasthuis te stichten. In 1395 kregen de burgers in een ruime cirkel rondom de stad de zelfde vrijheden als die binnen de muren. Vanaf dat moment heette dit gedeelte de Vrijheid of het Schependom. In 1401 schonk hertog Willem de Hoenwaard, waar de burgers die binnen de stadsmuren woonden hun vee mochten laten grazen en steen mochten bakken. Beide elementen zouden van groot belang voor Hattem worden. Eeuwenlang stonden 's winters honderden koeien binnen Hattem op stal. Baksteenverslindende bouwwerken konden worden aangepakt. De hertog zelf gaf hierbij het voorbeeld.

In de veertiende eeuw liet de hertog aan de rand van zijn grensvesting Hattem voor zichzelf een kasteel bouwen, wat in 1404 werd gemoderniseerd. Deze modernisering behelsde in ieder geval twee torens met een diameter van 21 meter een een muurdikte van zes tot zeven meter die qua afmetingen uniek in Nederland waren. Het kasteel werd later met recht "De Dikke Tinne" genoemd. Regelmatig woonde de hertog alhier een poosje met zijn hofhouding.

Niet alleen voor gebouwen in de stad waren de steenbakkerijen in de uiterwaarden belangrijk. Veel stenen werden tot ver in het land verkocht en de Hattemers zelf en de hertog hoefden er niet zuinig mee te doen, wat nog heden ten dage aan veel oude gebouwen -of de fundamenten er van- te zien is. Hattem is tamelijk vroeg "versteend". In de 16de eeuw bestond er een subsidie in natura voor het metselen van stenen gevels en het maken van harde in plaats van rieten daken. Het doel was uiteraard het beperken van de gevolgen van brand. Stadsbranden waren een regelrechte ramp. Bijvoorbeeld die van 1501. Toen dacht men archiefstukken te redden door ze een stenen huis binnen de dragen, maar het huis is toch verloren gegaan, samen met de archiefstukken en twee inwoners.

Hattem ligt op een kruispunt van wegen en aan de rivier de IJssel bij een rivierovergang. Er was dan ook enige handel en Hattem werd een, weliswaar bescheiden, lid van de Hanze. Dit laatste kan zijn veroorzaakt door het feit dat de schippers als ballast in Hattem baksteen innamen. Baksteen kan tenslotte nog verkocht worden, zand is onverhandelbaar en wordt door havenmeesters niet gewaardeerd als het wordt gedumpt. Voor het overige is er van koophandel in Hattem weinig te bespeuren. Om de stad vanaf de IJssel per schip te kunnen bereiken, is volgens een zestiende eeuwse getuigenverklaring toen Hattem is gebouwd, een verbindingskanaaltje gegraven: de Streng, thans bij de Hattemers bekend als Het Olde Gat. Het is overigens goed denkbaar dat de IJssel eerst wel direkt langs de stad stroomde. Ook na het einde van de 16de eeuw is de rivier nog bijna eens zover in de richting van Zwolle opgeschoven.

Vrij snel na elkaar, respectievelijk in 1407 en 1414, werden tamelijk ver buiten het stadje Hattem het fraterhuis Hulsbergen en het klooster Claarwater gesticht. Het klooster Claarwater lag bij het Katerveer en is gesticht door zusters die uit onenigheid het klooster Zwarte Water onder Zwolle hadden verlaten. Het fraterhuis Hulsbergen was gesitueerd bij de Grift halverwege Wapenveld. Het fraterhuis speelde een rol in de beweging van de broeders des gemenen levens van Geert Grote, maar ook in de aanleg van de IJsseldijk. De hertog stichtte in 1411 in de Ridderstraat de St. Joriskapel. Waarschijnlijk dankt de straat zijn naam aan de ridder St. Joris. Op de plaats van de vroegere kerk, de Gaedsberg buiten de stad, verrees het St Antonigasthuis "over de Waa". Van oorsprong was het bedoeld voor melaatsen.

De polder Veluwe waterde tot ongeveer 1480 af in de buurt van de Wiessenberger kolk. Toen is voor een betere afwatering de Bottenstreng gegraven. Deze loopt langs de stad en komt pas bij IJsselstein in de IJssel.

Het fraterhuis werd in 1525 onder dwang van hogerhand (hertog Karel van Gelre) door Benedictijnen van Claarwater overgenomen. De Benedictijnen hadden Hulsbergen beschuldigd niet recht genoeg te zijn in de leer. Zij moesten het fraterhuis in 1539 onder hertog Willem van Gulik, die gematigder was dan zijn voorganger, weer overlaten aan de oorspronkelijke broeders.

Een bestand tussen Karel van Gelre en Karel V, dat al enkele jaren stand hield, stond begin 1528 op springen. Karel V kreeg het Oversticht in handen en in maart deed Gelre's legeraanvoerder Maarten van Rossum zijn beruchte uitval vanuit Utrecht naar Den Haag. Vanuit het Oversticht werd een inval in Gelderland gedaan. In juli 1528 werd Hattem belegerd door de Bourgondiërs. Nadat de stad drie dagen was ingesloten, werd er met veel en zwaar geschut op geschoten. Hierbij liep de Hoenwaardse poort grote schade op. Vervolgens kwam de bestorming, waarbij men over en weer danig te keer ging. Acht keer werd de stormloop van de vijand afgeslagen en de volgende keer werden twee vijandelijke aanvoerders geraakt, zodat de belegeraars met schrik zich terugtrokken. De nachtrust gebruikten de Hattemers om de vesting weer wat op te lappen. 's Nachts was er ook een zeer zwart teken aan de lucht, hetwelk door velen als een slecht, maar door anderen als een goed voorteken is gezien. De volgende morgen stortte de Hoenwaardse Poort in en heeft de stad zich overgegeven. Hoewel bij de onderhandelingen was afgesproken dat er niet zou worden geplunderd, is dit toen toch gebeurd, naar men zegt omdat de soldaten zo kwaad waren over het verlies van zovele makkers. Ook Elburg en Harderwijk zijn toen ingenomen. In oktober van hetzelfde jaar 1528 is de vrede van Gorinchem gesloten tussen Karel van Gelre en Karel V en werd Hattem weer Gelders.

REFORMATIE EN TACHTIGJARIGE OORLOG

Hattem is langzamerhand over een groot aantal jaren na 1533 door pastoor Bernardus die Haese op de hoogte gebracht van gematigde protestantse denkbeelden. Hij is weliswaar tweemaal verbannen vanwege zijn opvattingen, maar is gewoon in Hattem gebleven. Ondanks prediking door een fanatiek hagepreker, is er in 1566 in Hattem niet in de kerk gebeeldestormd. Toen de Geuzen onder Willem van den Bergh het in Hattem vanaf de zomer van 1572 enkele maanden voor het zeggen hadden, zijn er mogelijk wel beelden gebroken. In ieder geval moesten toen de kloosters Hulsbergen en Klaarwater het ontgelden. Rond deze tijd zijn er drie oudgediende leden uit de magistraat verdwenen, terwijl er begin dat jaar twee nieuwe waren verkozen. In 1574 zijn er vervolgens nog eens vier nieuwe verschenen, zodat op één na alle magistraatsleden van voor 1572 waren vervangen door andere, waarschijnlijk meer "opstand-gezinde" mannen.

De jaren die volgden tot zeker 1591 waren voor met name het platteland van de Veluwe rampzalig, waarbij de boeren het door soldaten van beide partijen lastig werd gemaakt met plunderingen, brandschattingen en zelfs dubbele belastingbetalingen. Hattem heeft zich reeds voor de pacificatie van Gent eind 1576, namelijk begin 1575, aan de zijde van de opstand geschaard. De katholieke drost Willem van Montfoort heeft in 1580 het kasteel door verraad in handen van Spaanse soldaten gespeeld, maar door snelle reactie van de burgers, geholpen door buursteden, zijn zij er snel weer uit gewerkt. Montfoort heeft zijn verraad met de dood bekocht.

Eind 1587 en begin 1588 hebben de Spanjaarden een aanval op Hattem gedaan. Beide aanvallen zijn mislukt. Na de jaren negentig van de 16de eeuw werd het rustiger rond Hattem. Behalve in 1629, toen de Spanjaarden een poging deden om Frederik Hendrik die Den Bosch belegerde, voor deze Brabantse stad weg te lokken. Ze trokken de Veluwe op en vielen Hattem en vervolgens Kampen aan, maar werden afgeslagen. Na de verovering van Wezel, waaruit de Spanjaarden werden bevoorraad, trokken zij weer weg.

DE TIJD VAN DE REPUBLIEK

In de zestiende en zeventiende eeuw kwam de papiermakerij op. Hattem kende drie papiermolens, aangedreven door waterkracht van een beek die van de hellingen van het Veluwemassief afstroomt. Een van beide is omgebouwd tot korenmolen, een tweede, een hulpmolentje bij de eerste, is verdwenen. Dat geldt ook voor een derde papiermolen die hooguit veertig jaar heeft bestaan. Het zwembad is ontstaan uit de wijerd (=spaarvijver) van een oorspronkelijke waterkorenmolen. Vlak buiten de stad was van oudsher een windkorenmolen van de hertog, welke in de 18de eeuw moet zijn vergaan. Op die plek verrees begin 19de eeuw een wind-oliemolen en binnen de stad en aan de dijk bij het Katerveer naar Zwolle stonden windkorenmolens.

Hattem was vertegenwoordigd in de Staten van het Kwartier van Veluwe, samen met Arnhem, Elburg, Harderwijk en Wageningen en de Ridderschap en had zodoende invloed in de Staten van Gelre en de Staten Generaal.

In 1656 heerste er pest in Hattem. In dat jaar werden er 475 mensen begraven. Dat was een derde van de toenmalige bevolking. Een normaal aantal doden destijds was ongeveer 33 per jaar. In 1666 herhaalde de pest zich voor het laatst. Er zijn toen 164 mensen begraven.

In de eerste helft van de zeventiende eeuw moet Hattem een bloeiperiode hebben meegemaakt. Veel van de grote monumentale panden en het carrillon en het belangrijkste meubilair in de Grote Kerk dateren uit die tijd. Een inbreuk op die bloei moeten de laatste twee pestepidemieën en de bezetting door de Fransen en Munstersen in 1672 en 1673 zijn geweest, evenals de brandschatting die zij hebben opgeeisd. Hattem werd veel minder welvarend. Rijke monumenten uit de 18de of 19de eeuw zie je er niet. In 1671 schijnt de steenbakkerij door de stad te zijn gestaakt. Rond 1750 kunnen we een beeld van de bevolking van Hattem schetsen aan de hand van een belastingregister. 

Inwoners
  Huizen Personen Kinderen>14 Personeel Totaal
Stad 162 260 58 61 379
Schependom 106 188 31 45 264
Schoutambt 108 190 36 112 344
Totaal 376 644 125 218 987

Geschat aantal kinderen

        250
Totale bevolking         1237


Met "personen" worden alleen bedoeld de gezinshoofden plus echtgenoten. Gemiddeld genomen worden de meeste huizen bewoond door een echtpaar. In tweederde van de huizen is gemiddeld een inwonend personeeslid aanwezig, maar bekijken we het per onderdeel, dan is er in het schoutambt per huis gemiddeld ruim een meid of knecht aanwezig, terwijl in stad en schependom slechts rond de 40% van de huizen gemiddeld een knecht hebben. Als we het aantal kinderen ouder dan 14 in verhouding tot die jonger dan 14 stellen als 1 : 2, dan zouden er nog 250 kinderen moeten worden bijgeteld om aan een totale bevolking van 1237 te komen. Na deze opname zou de bevolking van Hattem snel gaan groeien tot 1995 in 1795, 2200 in 1805 en ruim 2500 in 1815.

In het schoutambt was vrijwel iedereen landbouwer of dagloner (ongetwijfeld in de landbouw), maar toch waren er nog drie kleermakers, drie karremannen, twee schoenmakers, twee herbergiers, een aantal kapitalisten, een timmerman, een koeienhandelaar, de windkorenmolenaar van de Klaarwaterse molen, de papiermaker onder Molecaten en de waterkorenmulder onder Molecaten, alsmede de schoolmeester van Wezep. Het overgrote deel van deze mensen deed er overigens wel wat landbouw bij. In de stad daarentegen werden er slechts twee landbouwers genoemd. Toch hadden tientallen mensen van binnen de muren samen nog ruim 52 morgen zaailand in gebruik. En uiteraard bezaten zij honderden runderen die op Hoenwaard mochten weiden. In het schependom waren de meesten net als in het schoutambt in de landbouw werkzaam.

In 1778 is de ruine van de Dikke Tinne gesloopt met het doel de grote hoeveelheid stenen te verkopen. In de achttiende eeuw werkten de stadsbestuurders in Nederland steeds meer aan hun eigen belang dan aan het belang van hun stad. Zo ook in Hattem. Drie van de acht magistraatsleden woonden bijvoorbeeld na 1760 meestal ergens anders. De stadsbesturen werden na 1750 op de Veluwe benoemd door de Stadhouder, die er een rommeltje van maakte. Tegen deze en nog vele andere ondemocratische wantoestanden kwamen de patriotten in verzet. Ook in Hattem, waar ze werden geleid door de hier geboren Herman Willem Daendels. Het draaide bijna op een burgeroorlog uit. Hattem werd in 1786 door Stadhoudelijke troepen hoegenaamd zonder slag of stoot bezet en de patriotten sloegen op de vlucht. Enkele raddraaiers werden tot verbanning veroordeeld, inclusief Daendels, die later nog belangrijke functies zou bekleden, zoals Gouverneur Generaal van Oost-Indië.

NEGENTIENDE EN TWINTIGSTE EEUW

Een belangrijke aderlating voor Hattem was de grenswijziging van 1 januari 1818, toen bijna tweederde van het oppervlak, zijnde het voormalige schoutambt, met eenderde van de bevolking, bij de gemeente Oldebroek werd gevoegd. Half Wezep, Hattemerbroek, de Voskuil en de Duivendans, het Zand en de Gelderse Dijk, alsmede de polder Hattem, raakte Hattem kwijt. Pas in 1971 zou dit deels worden teruggedraaid en kwam de grens grotendeels langs de A50 te liggen. Dusdoende bleef toen toch Hattemerbroek en Wezep bij Oldebroek.

Hattem maakte in de negentiende eeuw niet een welvarende indruk. Een poging om een armen - spin - en leerschool tot bloei te brengen liep op niets uit. Wat wel bloeide, was het kostschoolgebeuren, vooral onder de populaire Van Wijck. De tanende Latijnse School werd er aan opgeofferd.

In het tweede kwart van de negentiende eeuw kwam er een beweging op gang die zich afscheidde van de Hervormde Kerk. Een van de predikanten van Hattem, Anthony Brummelkamp, was een voortrekker van de Afscheiding. Hij werd door de Hervormde Kerk afgezet en stichtte de Gereformeerde gemeenten van Hattem en Heerde-Wapenveld. Korte tijd later kregen de Rooms-Katholieken met enige moeite buiten de stad in Hattemerbroek een onderkomen. De hervormde Wezepers kregen in 1863 hun eigen gemeente en kerkgebouw. Het oppervlak van de Hattemer hervormde gemeente werd dusdoende een stuk kleiner. De Joodse gemeente bouwde in 1874 een synagoge in de Achterstraat en stichtte even later een eigen begraafplaats.

Later in dezelfde eeuw werd Hattem "ontdekt" door een aantal kunstschilders. Zo woonden en werkten hier kortere of langere tijd o.a: Jan Voerman, Scheurleer, Luite Klaver en Verkade. Al met al hebben er bijna honderd schilders in Hattem gewerkt, waaronder Bosboom, Evertsen, Witsen.

De negentiende eeuw bracht een flink aantal verbeteringen op verkeerstechnisch gebied, namelijk: in 1829 het kanaal van Hattem naar Apeldoorn, in 1830 de Zuiderzeestraatweg van Amersfoort naar Zwolle, in 1845 de grindweg van Hattem naar Apeldoorn (het Loo), waarna de stadspoorten niet meer snachts werden gesloten en de portiers ontslagen; in 1863 de spoorlijn van Amersfoort naar Zwolle met een station in Hattemerbroek, in 1888 de lokaalspoorlijn Hattem-Apeldoorn. In de twintigste eeuw is deze reeks voortgezet met de opening van de eerste verkeersbrug over de IJssel in januari 1930, Rijksweg 28 van Amsersfoort naar Zwolle in 1962 en Rijksweg 50 van Zwolle naar Apeldoorn in 1977. Na de tweede wereldoorlog zijn een aantal van de opgeblazen bruggen van het Kanaal vervangen door vaste bruggen, zodat het Kanaal niet meer voor scheepvaart bruikbaar is. De lokaalspoorlijn naar Apeldoorn is in de zeventiger jaren opgebroken. Op het tracé werd in de jaren negentig een fietspad gelegd.

Aan het eind van de negentiende en begin van de twintigste eeuw kwam er enige industriële aktiviteit in en bij Hattem: de emaillefabriek Gelria, de Berghuizer papierfabriek, de tricotfabriek, de Apparatenfabriek Overijssel. De steenfabricage werd gemechaniseerd. De arbeidende klasse groeide. Direkt na de invoering van het algemeen mannen- en vrouwenkiesrecht in 1919 werd de SDAP de grootste politieke partij in Hattem.

Volkshuisvesting werd een belangrijk item. In de jaren twintig verrees de eerste grote buitenwijk van de woningbouwvereniging Beter Wonen: het Rode Dorp, naar men zegt zo genoemd vanwege de kleur van de dakpannen als wel vanwege de politieke kleur van veel van de inwoners. Beter Wonen is altijd de enige aktieve woningbouwvereniging gebleven. "Patrimonium" heeft het nooit verder gebracht dan plannenmakerij en is een zachte dood gestorven. Het oudste blok volkshuisvestingshuizen is het blok van Noordman aan de Hoopjesweg bij wat toen de Emaillefabriek Gelria was. Zoals de meeste Nederlandse gemeenten, breidde ook Hattem het woningbestand en zeker het bebouwde oppervlak na 1920 uit in een mate die zijn weerga in de voorafgaande eeuwen niet heeft gekend. Na het Rode Dorp verrezen in de jaren '50 de Kraayenbergstraat en Zwijnenbergstraat, de "Kampen" tussen Hogenkamp en Randweg, in de jaren '60 de ABC - buurt en het Kweekplan en vervolgens Hattem Noord.

Ruimtelijke ordening werd door al het bouwen een belangrijk beleidsonderdeel voor het gemeentebestuur. Vaak werd de ruimtelijke ordening bepaald door de omstandigheden. Zoals het feit dat de gemeente sinds de negentiende eeuw eigenaar van het Veen was: daar liggen het Rode Dorp, het industrieterrein, de ABC-buurt en de sportvelden. Ook zijn er een keer volkshuisvestingsplannen ten Noorden van de Dorpsweg tegengehouden door het feit dat de gasfabriek ter plekke door de grotere afstand niet voldoende druk in de gasleiding zou kunnen leveren. De gemeente is in 1843 eigenaar geworden van "de heide", waarvan deels sinds 1905 percelen werden verkocht voor villabouw, deels verpacht voor het delven van leem, deels is bebost, maar ook als voorbeeldig stortgat voor afval gebruikt. Het fraaie landgoed Molecaten vormde en vormt een barriere tegen bouwen. Dit was ook tot 1971 het geval met de gemeentegrens met Oldebroek. Zo komt het dat de Randweg, vroeger gemeentegrens, ook nu nog aan de rand van de bebouwing ligt.

In de Tweede Wereldoorlog zijn zowel aan het begin door de Nederlandse soldaten, als aan het eind door de Duitsers de IJsselbruggen vernield. Een poging door een geallieerd bombardement begin 1945 mislukte, maar kostte wel een aantal Hattemers het leven. In totaal stierven 38 Hattemers tengevolge van de oorlog, waaronder 15 joden. Hiermee was ook de Hattemer Joodse gemeente ter ziele.

"Stadsboer" is een groot woord voor een verschijnsel van de eerste helft van deze eeuw. Het scharen- en daarmee het koeienbezit binnen de stadsmuren werd steeds meer geconcentreerd. Na de oorlog konden alleen nog diegenen koeien op Hoenwaard inscharen die de jaren ervoor ook daadwerkelijk hadden geboerd. In 1955 verrezen de eerste boerderijen op de toen nog in principe gemeenschappelijke weide. Pas rond 1974 is de Hoenwaard definitief verdeeld en partikulier eigendom geworden.